Eja Siepman van den Berg
Eja Siepman van den Berg, in 1943 geboren in Eindhoven, volgde een klassieke opleiding tot beeldhouwer aan de Amsterdamse Rijksacademie. Via grote voorbeelden als de Franse kunstenaars Rodin en Maillol en de Roemeen Brancusi ontplooide zij een eigen stijl in marmer en brons. Een doorbraak brachten reizen naar het Midden-Oosten en de Verenigde Staten. De cultuur rond de kunstenaars daar en de autonome werkwijze waarin zij hun creativiteit vorm gaven, zorgden na de tradities van de Amsterdamse Rijksacademie voor ware ‘eyeopeners’. Voortaan gold voor de sculpturen van Siepman van den Berg alleen nog de zuiverheid van de basisvorm. Hoewel zij een passie had voor hakken - bij voorkeur in Statuario marmer - en genoot van het ‘zingen van de steen’, zijn de meeste van haar torso’s uitgevoerd in prachtig donker gepatineerd, gepolijst brons.
Torso’s - een menselijk lichaam zonder hoofd, armen en benen (of slechts toegerust met een deel daarvan) - vormen het ‘Leitmotiv’ in het werk van Eja Siepman van den Berg. Gepolijst, volledig symmetrisch en tot in de perfectie uitgevoerd, vertellen haar geabstraheerd figuratieve naaktfiguren een niet erotisch, maar desondanks sensueel verhaal van schoonheid. Met haast wiskundige precisie voldoen de menselijke lichaamsvormen aan een strenge wetmatigheid, zoals die ook terug te vinden is in de Griekse en de Egyptische kunst: geen enkele spieraanzet, ader of rimpel verstoort de spanning van de ordening. Dit leidt tot verstilling, tot bewonderen met ingehouden adem en - ondanks de koelte van het brons - tot verlangen om aan te raken. Wat weerhoudt is het respect voor de kracht en de fascinatie voor minimale veranderingen in de houding, die bijdragen aan de tijdloosheid van het beeld. Eja Siepman van den Berg heeft haar rijke oeuvre beloond met o.a. de Prix de Rome, de Charlotte van Pallandt Prijs en de Wilhelminaring en talloze tentoonstellingen in binnen- en buitenland.
Léon Adriaans werd in 1944 geboren in Helmond. Leven en kunst waren voor hem één: hij wist in beiden met minimale middelen een maximaal effect te bereiken. Hoewel het tekenen hem in het bloed zat - net als zijn liefde voor dieren en zijn fascinatie voor zigeuners - wilde hij beeldhouwer worden. Nadat hij was toegelaten tot de kunstacademie in Den Bosch, leidden ook bij hem de traditionele lesprincipes tot indirect verzet en een zoektocht naar een eigen weg. Een weg die die leidde tot een vorm van ‘uit de materie trekken’ en non-conformisme. Ook hij ontdekte in Brancusi’s werk de inspiratie voor zijn kunst expressie, vooral in de keuze van materialen en de inrichting van zijn atelier. Verder richtte hij zich op de Vlaamse expressionisten en Van Gogh.
Als eenling zwoegde hij zich naar erkenning: de waardering kwam halverwege de jaren zeventig eindelijk op gang. Inmiddels was het beeldhouwen op de achtergrond geraakt; zijn werk bestond vooral uit wat hij de ‘Peelse Arte povera’ noemde: anti-kunst, kunst van de armen. Hij schilderde op zeildoek, maar ook op restmateriaal, op karton, op hout en vooral op veevoederzakken. Hij gebruikte natuurlijke grondstoffen als verf: roet, bitumen, bister (schoorsteenvet na het roken van hammen), hoefvet, aarde of duivenkottenkalk en werkte zoals hij was: soms liefdevol en bijna filosofisch, vaak rauw en vrijgevochten. De asceet en de barbaar vertoonden zich in gedichten, filmbeelden en drie soorten werk: vanzelfsprekend schilderen (hij noemde dat ‘verduurzamen’ van materiaal), gedachteloos schilderen (het systematisch zetten van punten of kwastafdrukken) en het schilderen van perspectivische ruimtes met silhouetten: droombeelden.
Het leven van Adriaans bleef moeizaam en onvoorspelbaar, mede dankzij hemzelf. Want het werken met trekpaarden en karren in het ritme van de natuur kalmeerde zijn ziel en verlokte hem tot een bestaan als boer. Daar tegenover stond lang de ontkenning van zijn kunst en de somberheid van zijn ziel. Na de wanhoop rond het overlijden van zijn vrouw, veranderde een nieuwe liefde zijn kleurgebruik van aardetinten en zwart in lichtere toepassingen van cadmiumgeel en zelfs wit en lichtblauw. De thematiek van zijn werk werd losser en meer intuïtief. Zijn roem nam toe door geslaagde tentoonstellingen en een film over hem van Pieter Verhoeff. Het lukte hem uiteindelijk de boerderij te bemachtigen waar hij eerder al paarden en vee verzorgde. Samen met zijn Monique kon hij eindelijk genieten van de rust van het landschap. En juist toen ging zijn gezondheid achteruit: Léon Adriaans overleed in 2004, op zestigjarige leeftijd. Wat rest is een enorme collectie en een aantal boeken over zijn leven en werk. Zijn boerderij en immense atelier zijn ondergebracht in een stichting, die zijn oeuvre beheert en op zijn erf een Residence in Art heeft toegevoegd voor andere kunstenaars, die zich aangetrokken voelen door de rust van het Brabantse land en het nabijgelegen Sterrenbos.
Tijdgenoten, tegenpolen
Het contrast op de tentoonstelling in Slot Zeist tussen de glanzende, tot in de finesses uitgevoerde beelden van Eja Siepman van den Berg en de ruige, schijnbaar ongecoördineerde schilderwerken van Léon Adriaans kan bijna niet groter zijn. Het gaat om tijdgenoten, beide op zoek naar een autonome, onafhankelijke en uiterst persoonlijke weergave van het kunstenaarschap. Maar zij zijn zeker ook tegenpolen: in hun expressie, hun levenswandel, hun karakter.
Toch zijn er ook overeenkomsten. Beide kunstenaars komen uit Brabant en raakten alle twee al jong geïnspireerd door het werk van de ‘godfather’ van de moderne beeldhouwkunst: de Roemeens/Franse beeldhouwer Constantin Brancusi (1876-1957). Deze in de Karpaten opgegroeide boerenzoon, tonnenmaker en vagebond, vond zijn bestemming in Parijs en de VS en gaf het minimalisme letterlijk een definitief gezicht. In zijn sporen verzetten Siepman van den Berg en Adriaans zich als individu tegen de vanzelfsprekendheid van de geldende tradities in hun opleiding en volgden hun eigen weg in de materie waarin ze zich thuis voelden. Beiden ontwikkelden een stijl die uitsluitend paste bij hen als creërend individu, als kunstenaar met een volledig eigen ‘handschrift’.
Door de contrasten van deze twee handschriften samen te brengen in een tentoonstelling ontstaat helderheid: waar het werk van Léon Adriaans spontaan en intuïtief is en bij het ontstaan van zijn werk eigen zeggingskracht heeft, zijn de torso’s van Eja Siepman van den Berg sensitief maar ook maximaal gecontroleerd en in zekere zin voorspelbaar in hun ultieme perfectie. Het resultaat is een inspirerende uitdaging voor zowel samenstellers als toeschouwers!
Tijdgenoten & Tegenpolen, van 6 februari t/m 14 april 2024, Slot Zeist